Wie met zijn bedrijf een lening of een investeringskrediet lopen heeft bij een bank zal wel al eens van een wederbeleggingsvergoeding of funding loss hebben gehoord.
Bedrijven die hun lening vervroegd willen en kunnen terugbetalen worden dikwijls verwacht een hoge wederbeleggingsvergoeding te betalen aan de bank, ter dekking van de kosten die de bank door de vervroegde terugbetaling moet dragen. Zij moet immers op zoek gaan naar een nieuwe bestemming of belegging voor de terugbetaalde gelden (administratiekosten) en loopt een verlies aan intresten op.
Al sinds het jaar 1934 bepaalt artikel 1907bis van het Burgerlijk Wetboek dat de bank niet meer dan 6 maanden interest mag vragen als wederbeleggingsvergoeding. Dit artikel is weliswaar enkel van toepassing op leningen op interest, waarbij het krediet in periodieke schijven wordt terugbetaald, samen met de vervallen interest. Het is dus niet van toepassing op bijvoorbeeld straight loans.
De banken poogden dit artikel te omzeilen door uitdrukkelijk in de leningsovereenkomst met bedrijven te bepalen dat artikel 1907bis van het Burgerlijk Wetboek wordt uitgesloten.
De wetgever zag na lange tijd eindelijk in dat dergelijke regeling zeer nefast was voor KMO’s, zodat zij de wet van 21 december 2013 in het leven riep. Deze wet stelt dat voor kredietbedragen van minder dan 1 miljoen euro, die door een KMO werden afgesloten na 10 januari 2014, een maximale wederbeleggingsvergoeding van 6 maanden interest mag gelden. Deze wet heeft 2 minpunten: (1) de wet is niet van toepassing op kredietbedragen hoger dan 1 miljoen euro en (2) is niet van toepassing op leningen die vóór 10 januari 2014 werden aangegaan. Bij dergelijke leningen dienen bedrijven alsnog een wederbeleggingsvergoeding te betalen van, meestal, meer dan 6 maanden interest. Dit heeft tot gevolg dat de funding loss soms hallucinante proporties aanneemt waardoor het voor bedrijven vaak onmogelijk is om een krediet vervroegd terug te betalen.
In een recent arrest van 24 november 2016 heeft het Hof van Cassatie hierin verandering gebracht. Het arrest bepaalt enerzijds dat ieder het recht heeft om zijn lening vervroegd terug te betalen, ook wanneer dit contractueel werd uitgesloten, en anderzijds dat in die situatie artikel 1907bis van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is.
Concreet betekent dit dat iedere lening, in de zin van artikel 1907bis van het Burgerlijk Wetboek (dus een lening op intrest), vervroegd terugbetaald kan worden en dat de bank niet meer dan 6 maanden interest mag vragen als wederbeleggingsvergoeding. Banken mogen volgens het Hof van Cassatie dus niet méér dan 6 maanden intrest aanrekenen als funding loss!
De vraag rijst wat het standpunt van de banken hierin zal zijn.
Uit navraag blijkt dat reeds verschillende grootbanken te kennen hebben gegeven het arrest van het Hof van Cassatie naast zich te zullen neerleggen, zodat men dit recht zal moeten afdwingen via de rechtbank.
Als uw bank u bij een vervroegde terugbetaling van uw krediet een aanzienlijke funding loss tracht aan te rekenen die méér dan 6 maanden intrest bedraagt, weet dan dat u over aanzienlijke slaagkansen beschikt in geval van een gerechtelijke procedure.